Jurisprudentie
BD8809
Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/739
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/739
Statusgepubliceerd
Indicatie
Superheffing
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/739 23 juli 2008
10000 Superheffing
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellanten,
gemachtigden: mr. A.A.M. van Beek en T.J.H.M. Linssen, advocaten te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, verweerder,
gemachtigden: mr. M.J.C. van Amerongen, mr. P. Beekhuizen en ing. G.J.V. Krebbers, allen werkzaam bij verweerders ministerie.
1. Het procesverloop
Appellanten zijn zogenoemde "vetmelkers", melkveehouders die beschikken over een melkquotum met een relatief hoog referentievetgehalte en die gebruik maken van de negatieve vetcorrectie, als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 595/2004. Hierdoor kunnen zij aanzienlijk meer kg melk heffingvrij leveren dan hun quotum groot is. De wijziging per 1 april 2007 van artikel 10, voornoemd, beperkt deze mogelijkheid.
Bij brief van 24 april 2007 heeft verweerder appellanten als betrokken vetmelkers geïnformeerd over het overleg dat hij inzake de problematiek van de negatieve vetcorrectie heeft gevoerd met de Tweede Kamer. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze brief, op welk bezwaar bij besluit van 23 augustus 2007 is beslist.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 oktober 2007, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld.
Appellanten hebben het beroep bij brief van 5 november 2007 nader toegelicht.
Bij brief van 20 november 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 17 juni 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, tezamen met dat in een aantal samenhangende zaken, waarbij namens appellanten mr. T.J.H.M. Linssen en namens verweerder zijn gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellanten hebben bij brief van 9 mei 2007 bezwaar gemaakt tegen verweerders brief van 24 april 2007. In dit bezwaarschrift hebben appellanten verweerder verzocht een termijn te stellen voor het motiveren van het bezwaar. Verweerder heeft appellanten bij brief van 13 juni 2007 daarvoor een termijn gegund. Bij brieven van 17 juli 2007 en 2 augustus 2007 heeft verweerder deze termijn verlengd, tot uiteindelijk 20 augustus 2007.
Bij het thans bestreden besluit van 23 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar van appellanten op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, juncto 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevat en dit verzuim niet binnen de daarvoor door verweerder aan appellanten gegunde termijn is hersteld.
2.2 Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van appellanten niet voldeed aan de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb gestelde voorwaarde dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten, dat verweerder appellanten de gelegenheid heeft geboden dit verzuim te herstellen binnen een daartoe door hem gestelde termijn en dat appellanten niet van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt.
2.3 Derhalve kwam verweerder op grond van artikel 6:6 Awb de bevoegdheid toe het bezwaar van appellanten ongegrond te verklaren.
2.4 Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het College tot het oordeel voeren dat verweerder in het onderhavige geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De door appellanten aangeduide omstandigheid dat verweerder het bezwaarschrift mogelijk ook op andere gronden niet-ontvankelijk had kunnen verklaren, staat niet in de weg aan niet-ontvankelijkverklaring op deze grond.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R. Meijer